Beweging in het Aansprakelijkheidsrecht
Geld stinkt niet, chemisch afval wel: een terugblik op de Probo Koala-zaken
Afgelopen maand overleed Claude Dauphin, voormalig CEO van Trafigura Beheer. Op het moment van zijn dood bezat Dauphin zo’n 1,6 miljard euro, en was Trafigura uitgegroeid tot een transnationale onderneming met een omzet van zo’n 127,6 miljard dollar in 2014. Trafigura is ook een zeer controversiële onderneming die verwikkeld is geweest in diverse milieu- en corruptieschandalen, waarvan de meest in het oog springende de giframp met de Probo Koala is. Hoe zit het echter met de slachtoffers van de Probo Koala-ramp, negen jaar en meerdere rechtszaken later? Tijd voor een terugblik.
Op 2 juli 2006 meert het door Trafigura gecharterde schip Probo Koala aan in de haven van Amsterdam. Aan boord is 500 ton ‘slops’, giftige restproducten van olieraffinage en bestemd voor afvalverwerker APS. APS komt er halverwege het overpompen achter dat het afval veel vuiler is dan gedacht en staakt de opdracht. ATM in Moerdijk biedt aan de verwerking over te nemen, maar hun prijs is voor Trafigura te hoog. Uiteindelijk wordt het afval teruggepompt in de Probo Koala en Trafigura vindt een bedrijf in Ivoorkust dat het voor een veel kleiner bedrag wil doen. Na overdracht van het afval dumpt dit bedrijf de slops echter op stortplaatsen rond Abuja. Omwonenden krijgen de volgende dag te kampen met ademhalingsproblemen, irritatie, bloedneuzen en hoofdpijnen als gevolg van het inademen van giftige dampen. Uiteindelijk komen er 5 mensen om en worden volgens officiële Ivoriaanse statistieken 6.000 mensen ziek, hoewel de BBC het heeft over 17 doden. Twee leidinggevenden van Trafigura worden in Ivoorkust vastgezet wanneer ze met eigen ogen de gevolgen van het incident komen bekijken. Ze worden in 2007 vrijgelaten en alle Ivoriaanse strafrechtelijke onderzoeken tegen Trafigura en haar leidinggevenden worden gestaakt, nadat Trafigura een afkoopsom van 198 miljoen dollar betaalt. De directeur van de Ivoriaanse afvalverwerker wordt in 2008 wel veroordeeld tot 20 jaar cel.
Kort na de ramp begint het Nederlandse Openbaar Ministerie een onderzoek naar het Probo Koala-incident. Het kijkt daarbij hoofdzakelijk naar de feiten in Nederland, de transfer en uitvoer van de slops. Het OM stelt uiteindelijk vervolging in tegen de in Nederland gevestigde holdingmaatschappij Trafigura Beheer N.V., Claude Dauphin en een werknemer van Trafigura, de kapitein van de Probo Koala, APS en de Gemeente Amsterdam. Trafigura is in eerste aanleg veroordeeld voor het importeren van gevaarlijke stoffen zonder daarvoor de juiste vergunning te hebben en krijgt een boete van één miljoen euro. Die beslissing wordt bekrachtigd door het Gerechtshof Amsterdam, waarna Trafigura in cassatie gaat. Voordat de zaak echter in behandeling wordt genomen door de Hoge Raad treft het OM een schikking met Trafigura. Het bedrijf verplicht zich bovenop de boete nog 300.000 euro te betalen als compensatie voor verkregen winst uit de dumping.
De rechtbank spreekt Dauphin in eerste instantie vrij wegens gebrek aan bewijs, evenals het Hof. Hoge Raad casseert echter, waarna de zaak wordt meegenomen in de schikking voor nog eens 67.000 euro. De werknemer en de kapitein van de Probo Koala krijgen beiden een voorwaardelijke gevangenisstraf. APS wordt ontslagen van rechtsvervolging omdat zij voor haar beslissingen mocht vertrouwen op de Gemeente Amsterdam, terwijl het OM in de zaak tegen de laatste niet-ontvankelijk wordt verklaard omdat de gemeente immuun is. Een klaagschrift in de artikel 12-procedure die Greenpeace aanspant om ook vervolging af te dwingen voor de feiten zoals die plaatsvonden in Ivoorkust wordt door het Gerechtshof Den Haag afgewezen, omdat het deze vervolging noch opportuun, noch haalbaar acht door gebrekkige samenwerking met de Ivoriaanse autoriteiten..
Naast de strafrechtelijke procedure in Nederland, is er in Engeland tegen Trafigura ook een civiele zaak aangespannen namens 15.000 benadeelden. In deze claim wordt betoogd dat Trafigura jegens de benadeelden een onrechtmatige daad zou hebben gepleegd door het afgeven van het afval aan het lokale verwerkingsbedrijf, terwijl zij wist of behoorde te weten dat dit schade op zou leveren voor de omwonenden. Deze zaak is echter nooit tot een einduitspraak gekomen; nadat de benadeelden erin slagen een dwangbevel te verkrijgen die Trafigura verbiedt direct contact met hen op te nemen en zo de zaak te beïnvloeden, wordt er een schikking getroffen. Als onderdeel van die schikking trekken de benadeelden alle vorderingen jegens Trafigura in, en verwijderen hun advocaten voor Trafigura nadelige statements van hun website. De kous is daarmee echter nog niet af, omdat er in Ivoorkust onduidelijkheid ontstaat over wie gerechtigd is de schikking aan de slachtoffers uit te betalen. Hoewel ook hierover wordt geschikt, hebben naar verluidt rond de 6.000 benadeelden hun deel van de schikking nog niet ontvangen. Inmiddels heeft een nieuwe groep van zo’n 110.000 Ivorianen een civiele rechtszaak aangespannen bij de Rechtbank Amsterdam tegen Trafigura. Deze zaak loopt nog.
In meerdere opzichten zijn de zaken rond Trafigura exemplarisch voor de staat van het recht in de moderne, postindustriële samenleving. De wereldwijde afhankelijkheid van olie produceert een markt voor restanten van olieraffinage en andere chemische bijproducten. Die markt overstijgt territoriale grenzen van individuele staten, en wordt beheerst door transnationale netwerken van ondernemingen zoals Trafigura. Regulering van die ondernemingen en hun handelen is gefragmenteerd, omdat staten vaak slechts rechtsmacht hebben over dat deel van het netwerk dat op hun territorium is gevestigd, of dat deel van het handelen dat daar plaatsvindt. Als zo’n onderneming vervolgens de fout ingaat en zich een ramp met een groot aantal slachtoffers voordoet, zijn vaak meerdere procedures nodig om het hele feitencomplex te bestrijken en de keten van verantwoordelijkheden bloot te leggen.
In hoeverre al die procedures de slachtoffers uiteindelijk ook echt helpen is de vraag. Over de strafrechtelijke immuniteit van de Gemeente Amsterdam is reeds op dit blog het één en ander geschreven, maar een paar andere aspecten springen in het oog. Zoals gezegd, de Nederlandse procedures behelzen slechts de feiten voor zover die plaatsvonden in Nederland, niet de handelingen in Ivoorkust. Mede ten gevolge daarvan hebben zich ook geen slachtoffers in de procedure gevoegd, aangezien hun schade niet een direct gevolg was van de in- en uitvoer van de stoffen uit Nederland. Vervolging van leidinggevenden blijkt bewijstechnisch complex, waardoor eindverantwoordelijken vaak de dans ontspringen. Daarnaast laat de samenwerking tussen verschillende staten die bij een incident als dit betrokken zijn vaak te wensen over; zo leidt het gebrek aan medewerking van Ivoriaanse autoriteiten uiteindelijk ook tot afwijzing van het klaagschrift van Greenpeace in 2010.
De civiele weg is evenmin eenvoudig. Zelfs als de barrières van rechtsmacht en toepasselijk recht genomen zijn, wat in dergelijke zaken geenszins een zekerheid is, is een proces tussen een groep benadeelden en een vermogende multinational geen gelijke strijd. Rechtsbijstand voor slachtoffers is problematisch. De complexiteit van de zaak betekent dat weinig advocaten zich eraan kunnen wagen. Zelfs waar gefinancierde rechtsbijstand beschikbaar is, is deze niet altijd toereikend om alle kosten die zo’n zaak met zich meebrengt te vergoeden, terwijl de slachtoffers zelf vaak weinig financiële slagkracht hebben. In het geval van de Britse zaak werd daarom geprocedeerd op no cure, no pay-basis. Dit betekent echter dat het betrokken kantoor een flinke gok waagt in een procedure die jaren kan duren en een kleine kans op succes heeft, een gok die weinig advocaten zullen nemen. Tegelijk moeten ze bestand zijn tegen de agressieve procestactieken van een multinational met veel meer middelen. De procesgang tegen Trafigura is daarvan een extreem voorbeeld, met gag orders voor benadeelden, hun advocaten en zelfs parlementariërs.
Wat rest is de publicitaire druk die zo’n claim genereert en de dreiging van hoge proceskosten die een onderneming als Trafigura dwingen tot een schikking. Of die schikking afdoende bevrediging biedt is een vraag die per geval anders beantwoord zal worden. In complexe zaken met veel benadeelden blijft altijd de vraag hoe en aan wie welke bedragen uitgekeerd moeten worden. Daarnaast gaat een schikking vrijwel nooit gepaard met een schuldbekentenis, waardoor slachtoffers een vorm van genoegdoening wordt onthouden. Dit blijkt ook in de Probo Koala-zaken: noch in de schikking met de Ivoriaanse overheid, noch in de Nederlandse zaken, noch in de Engelse civiele zaak wordt formeel vastgesteld dat Trafigura of één van de leidinggevenden verantwoordelijkheid draagt voor het letsel van de Ivoriaanse slachtoffers.
Concluderend kan dus gesteld worden dat de Probo Koala-ramp laat zien hoeveel moeite het recht heeft met het alloceren van verantwoordelijkheden bij complexe, transnationale zaken met grote gevolgen voor mens en milieu. Zowel het nationale strafrecht van de verschillende betrokken staten, als het nationale onrechtmatige daadsrecht kunnen slechts delen van de verantwoordelijkheidsketen bestrijken, beperkt door rechtsmacht van de strafrechter aan de ene kant en praktische problemen bij zowel procesvertegenwoordiging als bewijsvoering aan de andere kant. Hierdoor ontstaat een lappendeken van procedures en beslissingen. In het slechtste geval vallen de directe slachtoffers daarbij tussen de wal en het schip en blijft het wachten op vergoeding van hun schade. In dat opzicht is de Probo Koala-zaak, nu bijna tien jaar later, nog steeds onvoltooid verleden tijd.