UCALL Blog

Aansprakelijkheid en Schadevergoeding na Misdrijf

De zaak Jos van Rey: vele tinten grijs?

roermond“De Heilige Jos, El Rey, de Zonnekoning van het ‘Palermo aan de Maas’”: met die woorden opent de strafmotivering in het vonnis van de Rechtbank Rotterdam in de strafzaak tegen Jos van Rey (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2016:5272). Het betreft verschillende bijnamen die de verdachte in de (sociale) media toebedeeld heeft gekregen. De rechtbank werpt de vraag op of hier sprake is geweest van stemmingmakerij die is verbleekt. “Of ligt de zaak genuanceerder en is er geen sprake van zwart of wit, maar van een palet van vele tinten grijs?”. De beantwoording van deze vraag door respectievelijk het OM en de rechtbank loopt in deze zaak sterk uiteen. In deze blog doe ik een poging om dit verschil te verklaren, waarbij ik enkele kritische kanttekeningen zal plaatsen bij de inhoud van het vonnis. Waar de rechtbank veel betekenis toekent aan het grijze gebied aan (wat zij noemt) de ‘achterkant’ van corruptie, zal ik benadrukken dat de essentie van het strafwaardige gedrag juist reeds aan de ‘voorkant’ moet worden gezocht.

De verdachte was gedurende vele jaren wethouder Volkshuisvesting en Ruimtelijke ordening in Roermond, waarbij hij grote projecten in zijn portefeuille had. Bij die projecten was zijn allerbeste vriend, een grote projectontwikkelaar uit diezelfde stad, nauw betrokken. In de verfrissende schrijfstijl van de rechtbank luidt de vraag (en het antwoord daarop) dan: “Is dat handig? Zeker niet”. Maar dat is niet de vraag die de rechtbank heeft te beantwoorden. De rechtbank moet in de eerste plaats beoordelen of kan worden bewezenverklaard dat de verdachte de strafrechtelijke grenzen die de wetgever heeft gesteld is gepasseerd en dat hem dus een strafrechtelijk verwijt te maken valt. Vervolgens moet de rechtbank bij de strafoplegging vaststellen hoe groot dat verwijt (oftewel: hoe erg het bewezenverklaarde) is. Omdat de strafrechtelijke grenzen bij corruptiefeiten nogal ruim zijn gesteld, is die laatste vraag volgens de rechtbank de belangrijkste. De drie officieren van justitie waren duidelijk over het antwoord op deze vraag: “grootschalige ernstige fraude en corruptie waarbij miljoenen euro’s onnodig in de zakken van de projectontwikkelaars zijn gevloeid, terwijl dat gemeenschapsgeld had kunnen en ook had moeten worden besteed aan de burgers van Roermond!”. Uit deze ‘kleuring’ van de feiten vloeide dan ook een forse strafeis van twee jaren gevangenisstraf voort.

Volgens de rechtbank ligt het allemaal veel minder eenvoudig. De verwijten blijven steken bij de ‘voorkant’ van de corruptie: het vragen en aannemen van giften van projectontwikkelaars met wie de verdachte als wethouder zaken moest doen. Dat was fout, aldus de rechtbank, maar dat grote bedragen euro’s in de zakken van de verdachte zijn verdwenen is helemaal niet uit de verf gekomen. Aan de ‘achterkant’ van de corruptie is niet gebleken van overduidelijke beslissingen in het voordeel van de projectontwikkelaars of van enorme winsten die deze bedrijven daardoor zouden hebben gemaakt. Daarmee komt men niet veel verder dan de sterke indruk van vriendjespolitiek en belangenverstrengeling, maar voor die schijn staat de verdachte volgens de rechtbank niet terecht; deze wordt dan ook niet in de strafoplegging betrokken. Wat wel meeweegt is dat de verdachte al zeer lang topambtenaar was, waardoor hij heel goed wist welke regels golden en had moeten doorzien dat mensen er belang bij hadden om hem te beïnvloeden. Van Rey heeft niet gehandeld als een integer politicus en heeft zo het vertrouwen in de integriteit van het openbaar bestuur geschaad. Al met al komt de rechtbank na afweging van nog een aantal andere factoren (de media-aandacht, de leeftijd van verdachte, zijn blanco strafblad) tot de oplegging van een taakstraf van 240 uur.

De rechtbank waardeert de (ernst van de) feiten dus volkomen anders dan het OM, een verschil dat zich vertaalt in de hoogte van de strafeis enerzijds en de opgelegde straf anderzijds. Dat verschil is deels te verklaren doordat niet alle tenlastegelegde feiten bewezen werden geacht; Van Rey werd onder meer vrijgesproken van witwassen en van het ronselen van stemmen. Maar het verschil houdt ook verband met de waardering van de corruptiefeiten, die door het OM worden getypeerd als ‘grootschalige ernstige corruptie’ en door de rechtbank als ‘onhandig’. Hoewel ‘een beetje integer’ niet bestaat, als we Ien Dales moeten geloven (zie E. Sikkema, Ambtelijke corruptie in het strafrecht, 2005, p. 3), lijkt Van Rey in de ogen van de rechtbank slechts ‘een beetje corrupt’ of ‘een beetje strafbaar’ te zijn. De rechtbank suggereert immers dat de grenzen van strafbare corruptie in de wet wel heel ruim zijn getrokken, waardoor de nadruk hier op de strafmaat komt te liggen. In algemene zin kan ik mij vinden in de constatering dat de reikwijdte van de strafrechtelijke corruptiebepalingen zeer ruim is (zie mijn eerdere blog http://blog.ucall.nl/index.php/2015/09/de-vage-grenzen-van-het-misdrijf-corruptie-overpeinzingen-bij-een-fles-wijn/). Soms kan sprake zijn van strafbaarheid in situaties die nauwelijks strafwaardig zijn te noemen, bijvoorbeeld als een kleine attentie aan een ambtenaar wordt gegeven als dank voor een prettige samenwerking. Voor de strafwaardigheid is naar mijn mening bepalend of het beschermde rechtsgoed – het publieke vertrouwen in het integer functioneren van de overheid – in het concrete geval is aangetast. Daarvan zal geen sprake zijn als de betreffende gift, mede gelet op de aard en omvang daarvan, redelijkerwijs niet de strekking heeft om de wijze waarop de ambtenaar zijn functie uitoefent te beïnvloeden (T.R. van Roomen & E. Sikkema, Corruptiedelicten, 2016, p. 143-147). Juist de schijn van beïnvloedbaarheid zal immers funest zijn voor het vertrouwen dat een burger heeft in de integriteit van een ambtenaar of politicus, en daarmee ook voor het gezag van de overheid als geheel. En hoewel de rechtbank eerst stelt dat de verdachte niet terecht staat voor de ‘schijn’ (‘sterke indruk’) van vriendjespolitiek en belangenverstrengeling, merkt zij verderop op dat hij wel degelijk het vertrouwen in de integriteit van het openbaar bestuur heeft geschaad. Over de laakbaarheid van dat gedrag merkt de rechtbank slechts op dat dit ‘fout’ was en dat dit meeweegt bij de beoordeling van de ernst van het bewezenverklaarde. Deze aantasting van het publieke vertrouwen moet naar mijn mening echter juist worden gezien als de kern van het verwijt dat een ‘corrupte’ politicus treft, nog los van de waarde van de giften of de aard van de daarmee beoogde tegenprestaties.

In een concreet geval van ‘corruptie’ kan men zoals gezegd soms twijfelen aan de strafwaardigheid, bijvoorbeeld vanwege de aard en omvang van de betreffende gift(en). De omvang en/of waarde van de voordelen die aan Van Rey werden verstrekt geven weinig aanleiding voor dergelijke twijfels. Weliswaar ging het uiteindelijk ‘slechts’ om bezoeken aan vastgoedbeurzen (entree-, reis en verblijfkosten: 16.660,00 euro) en voetbalwedstrijden en om het spekken van de verkiezingskas, van ‘bagatelgiften’ kan men toch moeilijk spreken. Het is dan ook veeleer de langdurige vriendschappelijke relatie tussen de wethouder en de projectontwikkelaar geweest die vragen heeft doen rijzen over de aard van de verschafte voordelen: waren het nu steekpenningen of toch ‘gewoon’ vriendendiensten? Was er met andere woorden sprake van een oogmerk van beïnvloeding, van een projectontwikkelaar die een voorkeurspositie wilde behouden bij het verwerven van opdrachten en een wethouder die dit redelijkerwijs moest vermoeden? Of van vrienden die samen weekendjes weg gingen, ‘ingegeven door jarenlange oprechte vriendschap zonder bijbedoelingen’, zoals door de verdediging werd aangevoerd? Ten aanzien van een aantal tripjes naar onder meer St. Tropez oordeelt de rechtbank dat deze een volledig vriendschappelijk karakter hadden, ook al werden de reiskosten van de verdachte en zijn vrouw deels door hun vriend betaald. Bij de voetbalreizen en de vastgoedbeurzen had de verdachte daarentegen op zijn klompen moeten aanvoelen dat hij door de projectontwikkelaar werd meegenomen met als doel in de toekomst een voorkeursbehandeling van hem als wethouder te krijgen. De rechtbank kijkt hierbij terecht naar de uiterlijke verschijningsvorm van de tripjes: het maken van gezamenlijke stedentrips met beide partners staat inderdaad niet op één lijn met het bezoeken aan vastgoedbeurzen die hoofdzakelijk een zakelijk karakter hebben. Overigens laat de rechtbank in het midden hoe de kosten van de stedentrips nu exact verdeeld werden, of de uitgaven van beide vrienden (uiteindelijk) met elkaar in evenwicht waren en of er onder de streep een positief saldo aan de zijde van de projectontwikkelaar overbleef. Men kan zich hier dus aan de ‘voorkant’ al afvragen of er überhaupt wel sprake is geweest van enige ‘gift’.

Op basis van het dossier en de zitting kan volgens de rechtbank verdedigd worden dat de schijn bestaat dat de betreffende projectontwikkelaar er op meerdere momenten bij verschillende projecten ‘aardig uitspringt’ in de besluitvorming door de gemeente en dat de verdachte hier een rol in heeft gespeeld. Maar bewijsrechtelijk kan volgens de rechtbank niet worden geconcludeerd dat de verdachte deze ondernemer daadwerkelijk begunstigd heeft. De officieren van justitie krijgen een veeg uit de pan omdat ze die laatste bewering niet hebben weten te onderbouwen, zelfs niet na aanmoedigingen hiertoe door de rechtbank. Voor de strafbaarheid van de tenlastegelegde gedragingen doet dit uiteindelijk echter niet ter zake, aangezien ook sprake kan zijn van corruptie als in het geheel geen tegenprestatie door de ambtenaar is geleverd. Bij de strafoplegging heeft het ontbreken van een daadwerkelijke bewijsbare tegenprestatie in dit geval wél een belangrijke rol gespeeld. Daaruit blijkt nog eens dat de rechtbank veel betekenis heeft toegekend aan de ‘achterkant’ van de corruptie, zoals zij dat noemt. De essentie van strafbare corruptie moet naar mijn mening echter primair worden gezocht aan de ‘voorkant’: het aannemen van giften waarvan men moet vermoeden dat ze worden gedaan om de uitoefening van het ambt te beïnvloeden. Het verwoestende effect van dergelijk gedrag op het vertrouwen in de overheid komt in het vonnis nauwelijks uit de verf. In hoger beroep zal de discussie hierover ongetwijfeld opnieuw gevoerd worden.