Preventie en Sancties in het Aansprakelijkheidsrecht
Agressie van jeugdige voetballers en de rol van het recht: kennis en (on)begrip van de (spel)regels empirisch getoetst
De laatste jaren wordt er in de media regelmatig verslag gedaan van allerlei onwenselijk en soms strafwaardig gedrag door spelers en toeschouwers op en rond de Nederlandse voetbalvelden. Regelmatig ontsporen voetbalwedstrijden in scheld- en zelfs knokpartijen, zo is nog steeds in de krant te lezen. De dood van grensrechter Richard Nieuwenhuijzen in 2011 vormde hierbij een tragisch dieptepunt. Ondanks dat het aantal excessen op de amateurvoetbalvelden lijkt af te nemen (Romijn e.a. 2015), is het probleem van negatief of agressief voetbalgedrag nog steeds niet oplost. De maatschappij verafschuwt wat er langs en op onze velden gebeurt, maar weet tegelijk niet goed hoe deze uitwas aan te pakken. Het Openbaar Ministerie krijgt een rol toebedeeld, maar is niet in staat om alle onruststokers te vervolgen, de politiek lijkt achter de feiten aan te hollen en uiteindelijk draaien alle hoofden richting de KNVB.
De KNVB ziet hier uiteraard een taak voor zichzelf weggelegd, en ziet een krachtig(er normatief kader als één van de oplossingen voor onregelmatigheden bij amateurvoetbalwedstrijden, zo stelt hij/zij in het in 2013 gepubliceerde rapport ‘Tegen geweld voor sportiviteit’:
‘Het is onze primaire verantwoordelijkheid duidelijke normen te stellen en degenen die buiten de oevers treden zwaar en direct te straffen (repressief). Dit doet de KNVB met zijn tuchtorganen, waarbij de districtsbesturen onder andere bevoegd zijn om verenigingen uit de competitie te nemen. Tegelijkertijd helpt het opstellen van dit ‘normatieve kader’ onze verenigingsbesturen om de grenzen te kunnen bewaken. Om het zo maar te stellen: met deze acties herstellen we dus de orde.’
Duidelijke normen stellen en normhandhavend optreden zou dus leiden tot ‘ordeherstel’. Het is echter niet zo dat de KNVB louter inzet op repressief optreden. Naast een duidelijk normenkader en normhandhavend optreden, wordt ook aandacht besteed aan preventieve acties, zoals het ondersteunen van initiatieven uit de praktijk om het voetbal aantrekkelijk te houden. Er is dus gekozen voor een combinatie van middelen om gewenst voetbalgedrag te stimuleren. Eén van die middelen is de invoering van een spelregelbewijs voor jeugdspelers. De KNVB doet dat op basis van de volgende aanname (nogmaals KNVB, Tegen geweld voor sportiviteit, 2013):
‘Een spelregelbewijs voor alle jeugdspelers in Nederland (…) maakt voetballers van jongs af aan vertrouwd met de regels en geeft hen meer inzicht in – én begrip voor – de beslissingen van scheidsrechters.’
De KNVB wil dus meer inzicht en meer begrip creëren voor voetbalregels, met als onderliggende (maar niet geëxpliciteerde veronderstelling dat meer inzicht en begrip) tot minder normafwijkend gedrag zal leiden. Dat zou dan uiteraard één van de middelen zijn voor preventie en het beoogde ‘ordeherstel.’ Maar die aanvliegroute roept vragen op: is het wel zo dat meer regelkennis zorgt voor meer begrip voor die regels? En zorgt regelkennis vervolgens ook voor sportief en respectvol gedrag? En daaraan voorafgaand: hoe staat het eigenlijk met de kennis van de regels bij onze jeugdvoetballers? Wij doelen daarbij niet alleen op kennis over spelregels, maar ook over de regels voortvloeiend uit het civiele aansprakelijkheidsrecht en het strafrecht. Het zijn deze vragen die wij empirisch onderzocht hebben en die in deze blog centraal staan.
Wij hebben in samenwerking met Anne van Hoof en Marcel van Aken, ontwikkelingspsychologen van de Universiteit Utrecht, de afgelopen jaren een beperkt empirisch onderzoek gedaan naar positief en negatief voetbalgedrag. Er zijn daartoe verschillende vragenlijsten afgenomen bij jeugdspelers van enkele Utrechtse voetbalverenigingen; het ging daarbij om de spelers van elftallen in de A- en C-jeugd. In onze zojuist verschenen bijdrage in AV&S 2016, afl. 5, worden het wettelijk kader, de methodologie en de resultaten – inclusief alle statistiek – van dit onderzoek uitvoerig gepresenteerd. Voor deze blog vatten wij onze bevindingen kort samen. Het volstaat in dit verband dus te vermelden, alvorens wij ons op onze conclusies concentreren , dat bij de opzet van het onderzoek is gekozen voor een brede aanpak. Niet alleen is onderzocht in welke mate kennis over en begrip voor voetbalregels van de KNVB bijdragen aan positief voetbalgedrag, maar ook is gevraagd naar de kennis van strafrechtelijke en civielrechtelijke aansprakelijkheidsregels en de invloed die daarvan uitgaat op het voetbalgedrag. De reden daarvoor is dat bij de aanpak van allerlei maatschappelijke problemen in toenemende mate een beroep lijkt te worden gedaan op de inzet – en de preventieve werking – van deze rechtsregels, terwijl veelal nog onbekend is welke werking, if any, uitgaat van die regels.
Uit onze analyses blijkt ten eerste dat de jeugdvoetballers onze vraag over regelkennis (vraag A), gemeten aan de hand van zes verschillende situaties, doorgaans verschillend beantwoorden per situatie: hoewel elke vraag regelkennis toetst, laten de bevraagde jeugdspelers geen ‘systematische’ kennis zien over de verschillende situaties heen. Het voor elk individu ‘optellen’ van zijn scores van alle situaties (hoeveel van de zes vragen heeft elke jeugdvoetballer goed?) geeft daarmee geen valide en betrouwbare score. Daarom is ervoor gekozen om de analyses voor elk van de zes situaties apart uit te voeren. Als een respondent de situatie goed heeft beantwoord volgens de antwoordsleutel, krijgt hij een score 1. Als hij het fout heeft, krijgt hij een score 0. Dat betekent dat de respondent voor die situaties waarop meerdere goede antwoorden te geven zijn (bijvoorbeeld: een schorsing én een geldelijke compensatie) pas de score 1 krijgt als hij beide antwoorden heeft omcirkeld. Deze analyse leverde het volgende, in Tabel 1A verzamelde beeld op:
Tabel 1.
Aantallen (N) en percentages (%) goed en fout per situatie voor voetbalregels én sancties (Tabel 1A), en voor enkel de voetbalregels (Tabel 1B)
1A: Goed en fout voor regels en sancties | 1B: Goed en fout voor voetbalregels | Totaal: N | ||||
Situatie | Goed: N (%) | Fout: N (%) | Goed: N (%) | Fout: N (%) | ||
1 | 29 (25.4) | 85 ( 74.6) | 29 (25.4) | 85 (74.6) | 114 | |
2 | 2 ( 1.8) | 112 ( 98.2) | 55 (48.2) | 59 (51.8) | 114 | |
3 | 43 (37.7) | 71 ( 62.3) | 43 (37.7) | 71 (62.3) | 114 | |
4 | 3 ( 2.6) | 111 ( 97.4) | 64 (56.1) | 50 (43.9) | 114 | |
5 | 48 (42.1) | 66 ( 57.9) | 48 (42.1) | 66 (57.9) | 114 | |
6 | 0 ( 0 ) | 114 (100 ) | 35 (30.7) | 79 (69.3) | 114 |
Opvallend aan deze analyse van de regelkennis is dat relatief weinig jeugdvoetballers de regels goed kennen. Zeker in situaties 2, 4 en 6 – daarin waren meerdere antwoorden mogelijk – wordt erg laag gescoord (slechts 0 tot 2.6% komt tot het juiste antwoord).
In een tweede analyse is vervolgens wederom gekeken naar de goed/fout-antwoorden, maar dan alleen op het niveau van de kennis van voetbalregels. Met andere woorden, in situaties 2, 4 en 6 werd een antwoord ook al goed gerekend als iemand voor die situatie alleen antwoord 4 (d.w.z. de voetbalspelregel die hier geldt) had omcirkeld en niet ook nog antwoorden 5 en/of 6 (over de sancties). De verschillen tussen de spelers kwamen hiermee beter naar voren, zo blijkt uit Tabel 1B. Toch is ook wat betreft de voetbalspelregels het aantal respondenten dat deze goed heeft beoordeeld, niet hoog: het varieert tussen de 25 en 56%.
Item B van de vragenlijst ging vervolgens over de mate waarin de respondenten zeker zijn van hun antwoord op item A; wij verwijzen daarvoor naar onze bijdrage in AV&S. In item C is daarna de vraag gesteld hoe terecht de respondent de sanctie vindt die hij in item A heeft omcirkeld. Het idee bestond dat spelers die de regels kennen, daarvoor ook meer begrip zullen kunnen opbrengen. Aangezien de respondenten heel slecht scoren op hun kennis over het civielrechtelijke en strafrechtelijke aansprakelijkheidsrecht, wordt hier alleen ingegaan op hun begrip voor de voetbalregels.
Er blijken bij drie van de zes situaties statisch significante verschillen te bestaan, namelijk in situatie 2, 4 en 6. In die situaties vindt de groep die de situatie goed heeft beantwoord, de sanctie gemiddeld genomen vaker terecht dan de groep die de voetbalregel fout heeft toegepast. Voor situatie 1, 3 en 5 is dit verschil niet vastgesteld. Het is opvallend dat dit onderscheid zich alleen voordoet in situaties waarin eigenlijk meer sancties gelden dan alleen de voetbalsancties. Een verklaring daarvoor kan wellicht worden gevonden in de ernst van de gebeurtenis in die gevallen 2, 4 en 6, welke ernst blijkbaar beter wordt ingeschat, en dat dan ook met meer begrip, door degenen die de vraag goed (aangeven dat een zwaardere sanctie gepast is) beantwoorden. Het lijkt er daarmee op dat jeugdvoetbalspelers die kennis hebben van de voetbalregels die zien op situaties die tot ernstige letselschade zouden kunnen leiden (rode-kaart-situaties) er eerder begrip voor hebben dat de betreffende sanctie wordt opgelegd, dan spelers die deze kennis niet hebben.
De vraag die vervolgens nog open staat, is in hoeverre iemands regelkennis samenhangt met positiever voetbalgedrag. We hebben een onderscheid gemaakt tussen vijf vormen van gedrag, waarover de spelers zelf hebben gerapporteerd :pro-sociaal gedrag richting de tegenstander; pro-sociaal gedrag richting het eigen team; agressie gericht op de tegenstander; agressie gericht op het team; agressie gericht op officials en omstanders. Er is vervolgens een analyse gemaakt op het niveau van de kennis van de voetbalregels. Uit die analyse komt naar voren dat voor de zes situaties geen statistisch significante verschillen bestaan qua agressie tussen de groep die de sanctie goed heeft ingevuld en de groep die deze fout heeft. Voor het pro-sociale gedrag blijkt in één situatie een statistisch significant verschil te bestaan, namelijk situatie 3, maar dat verschil is in onverwachte richting: degenen die de regel niet kennen, vertonen gemiddeld genomen meer pro-sociaal gedrag richting de tegenstander dan degenen die de regel goed hebben. De conclusie is dus dat er in dit onderzoek nauwelijks een de relatie aanwezig is tussen kennis van de voetbalregels en sancties op overtreding daarvan en gerapporteerd voetbalgedrag. Voor zover er een dergelijke relatie bestaat, is deze niet in de verwachte richting. De resultaten van dit onderzoek geven dus geen aanleiding om heel optimistisch te zijn over het idee dat meer kennis van de voetbalregels zou leiden tot minder agressie op de velden.
Het beschreven onderzoek en de resultaten daarvan zijn slechts indicatief. Het biedt een eerste indruk van kennis en gedrag van A- en C- jeugd in een bepaalde regio. Uit de verrichte analyse wordt echter helder dat er bij jeugdspelers die oordelen over voetbalsituaties vrijwel geen kennis bestaat over de regels en sancties van het civiele en strafrechtelijke aansprakelijkheidsrecht. De preventieve werking die van het recht op dit terrein zou uitgaan, mag dus niet worden overschat. Wij menen te mogen stellen dat er weinig kennis van sancties is, en de preventieve werking van civiele of strafrechtelijke aansprakelijkheidsrecht daardoor mogelijk niet aanwezig is. Dit zou er voor pleiten om naast de toetsing van de regelkennis van jeugdvoetballers, hen ook op de hoogte te brengen van mogelijke andere sancties. Op basis van onze voorlopige resultaten zou je ook kunnen concluderen – hoewel vervolgonderzoek nodig om te toetsen of deze resultaten worden gerepliceerd – dat de rol van regels in het kader van stimuleren van positief voetbalgedrag – en op een hoger niveau: het door de KNVB beoogde ‘ordeherstel’ – niet mag en moet worden overschat door de KNVB.
Rianka Rijnhout & Ivo Giesen
(deze blog is een verkorte weergave van het hierboven al genoemde artikel van R. Rijnhout, I. Giesen, A.van Hoof & M. van Aken dat onder vrijwel dezelfde titel verscheen in AV&S 2016, afl. 5)