Empirie en recht
Rechtvaardig redresseren van milieugerelateerde angstschade: schadeherstel of rechtsherstel?
Angst speelt een grote rol in de moderne samenleving. Dat behoeft weinig betoog: angst voor acute milieuvervuiling (bv. EHRM 19 februari 1998, Guerra t. Italië, rep. 1998-I, 210, nr. 71-74), angst voor ziektes ten gevolge van blootstelling aan gevaarlijke stoffen zoals asbest (bv. Hof Den Bosch 15 september 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:3587, WR2016/93), angst voor industrieel geïnduceerde aardbevingen in Groningen (bv. Hoge Raad 15 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1534, NJ 2021/363), angst voor klimaatverandering (bv. Brussel 30 november 2023, TMR 2024/1, nr. 269),… In moderne milieurechtspraak is er genoeg om bang van te zijn.
Wanneer die angst voor toekomstige, nog onzekere schade, leidt tot actuele schade, dan spreken we van ‘angstschade’.De precieze contouren van het recht op een vorm van herstel voor geleden angstschade, zijn echter nog voorwerp van debat. Enerzijds leven de slachtoffers in deze zaken met een zwaard van Damocles boven het hoofd, wat kan leiden tot reële en ernstige schade. Anderzijds zien enkele auteurs ook een mogelijke doos van Pandora in deze evolutie. Is elke vorm van climate anxiety vergoedbaar via het aansprakelijkheidsrecht? Dat moeilijke debat laten we in deze bijdrage voor wat het is. We volstaan hier met de vaststelling dat de meeste auteurs angstschade in principe vergoedbaar achten, zij het binnen bepaalde grenzen.
Het onderwerp van deze bijdrage betreft echter een vraag die voorlopig grotendeels onderbelicht bleef in het angstschade-debat. Eens de vergoedbaarheid van angstschade in een bepaalde casus vaststaat, hoe moet de rechter die schade dan remediëren? Waar de geldelijke vergoeding voor vele gevallen van immateriële schade in praktijk nog steeds de regel betreft, stelt zich bij angstschade vraag: kan de rechter zich richten op de bron van de angst? In andere woorden: kan de rechter een bevel of verbod opleggen om het onderliggende (angst)schadeverwekkende feit stop te zetten? Wij bespreken die vraag door hier in verkorte vorm verslag te doen van een beperkt empirische zoektocht naar wat ‘de burger’ rechtvaardige remedies acht voor gevallen van angstschade.
Empirisch luik
Het bovenstaande werd empirisch onderzocht door een enquêtestudie. De respondenten kregen de volgende casus voorgeschoteld:
“Agatha en Willy wonen al jaren met hun drie kinderen in Joekelgem. Het bedrijf “Chemicalia” heeft aan de rand van het dorp een fabriek gebouwd. Het bedrijf stoot al jaren een stof uit die erg gevaarlijk kan zijn voor de gezondheid. Agatha en Willy zijn hierdoor zo angstig dat ze hun huis niet meer uitkomen. Ze lijden aan een ernstige angststoornis. De rechter stelt vast dat de fabriek fout handelt. Hij moet nu de vervolgstap bepalen.”
We polsten daarna naar het rechtvaardigheidsgevoel dat ze hadden bij verschillende soorten remedies:
- “Ik vind het rechtvaardig dat Chemicalia aan Willy en Agatha een schadevergoeding in geld moet betalen.” (schadevergoeding)
- “Ik vind het rechtvaardig dat Chemicalia aan Willy en Agatha Chemicalia een brief moet schrijven waarin ze zeggen dat ze echt spijt hebben.” (verklaring voor recht)
- “Ik vind het rechtvaardig dat Chemicalia een apparaat moet installeren dat voorkomt dat de gevaarlijke stof vrijkomt.” (rechterlijk bevel)
- “Ik vind het rechtvaardig dat Chemicalia de fabriek moet sluiten.” (zwaar doorwegend bevel)
De algemene hypothese die wij hierbij voorop stellen, is dat de respondenten zullen neigen naar remedies die gericht zijn op het wegnemen van de bron van de angst (en al het andere is ‘second best’). Er gaat immers een bepaalde logica uit van de gedachte dat eerst het onderliggend kwaad moet worden verholpen, en dat pas daarna kan worden gedacht aan schadeherstel. Vooraleer je gaat dweilen, doe je liefst eerst de kraan dicht.
De casus werd opgenomen in de breed opgezette, gezamenlijke Ucall-survey. De respondenten konden de rechtvaardigheid van de remedies beoordelen aan de hand van een Likert-schaal, waarbij ze konden kiezen tussen: zeer mee oneens, mee oneens, een beetje mee oneens, neutraal, een beetje mee eens, mee eens, zeer mee eens.
Resultaten
Het onderzoek bracht interessante resultaten voort. Eerst en vooral werd een schadevergoeding als rechtvaardige remedie beschouwd. In totaal stellen 886 van de 1005 respondenten (88,2%) op deze vraag dat men het eens is met het idee van een schadevergoeding, waarvan de overgrote meerderheid dan ook nog eens in de categorieën “Mee eens” en “Zeer mee eens” zit. Het aanbieden van excuses kon daarentegen op een pak minder enthousiasme van de respondenten rekenen. De meerderheid, die zich nog steeds als voorstander van deze remedie uit, is hier een stuk minder overtuigend in omvang (N=592/1006, 58,8%). De grote standaarddeviatie (1.784) laat bovendien zien dat de meningen over het aanbieden van excuses nogal uiteenlopen. Wat ons betreft sluit die vertwijfeling aan bij de bedenkingen die omtrent excuses ook wel geventileerd worden in de literatuur: excuses zijn een delicate kunst en kunnen ook in slechte aarde vallen. Binnen de categorie van schadeherstel zoals wij die hebben onderscheiden, ziet ‘het Nederlandse publiek’ dus nog steeds de grootste rol weggelegd voor de geldelijke schadevergoeding.
Blijkens de antwoorden op vraag 3 achtte de overgrote meerderheid van de respondenten, maar liefst 964 van de 1012 respondenten (95,3%), een rechterlijk bevel tot installatie van een zuiveringsapparaat een rechtvaardige remedie. Uit verdere statistische analyse blijkt dat de respondenten op vraag 3 gemiddeld veel hoger scoorden dan op vraag 1 (middelmatig effect), vraag 2 (groot effect) en vraag 4 (groot effect). Hieruit menen wij dan ook voorzichtig te mogen concluderen, in lijn met onze hypothese, dat de publieke opinie in Nederland in deze vorm van rechtsherstel de meest geëigende oplossing ziet voor het conflict. Daartegenover staat dan wel weer dat we de minst overtuigende (maar nog steeds aanwezige) meerderheid zien bij de vraag naar de meest extreme vorm van rechtsherstel, namelijk de sluiting van de fabriek. In totaal verklaart een nipte meerderheid (N=507/993, 51,1%) zich akkoord met de sluiting van de fabriek. De grootste individuele groep respondenten (N=253/993, 25,5%) stelt zich hier neutraal op. Dat maakt de fabriekssluiting de minst populaire optie van de voorgestelde remedies, hetgeen waarschijnlijk een gevolg is van het feit dat de remedie zo drastisch is, en wellicht, zo speculeren wij, als disproportioneel gezien wordt door respondenten.
Conclusie
Uit het voorgaande blijkt al met al dat bij de omgang met het fenomeen “milieugerelateerde angstschade” een nieuwe kijk op het gangbare patroon van remedies gerechtvaardigd is. Ten eerste lijkt het aangewezen om bij angstschadevorderingen zoveel mogelijk te sturen op de mogelijkheid om rechtsherstel te bieden indien het bewuste gevaar, de bron van de angst, nog weggenomen kan worden. Onze eerste blik op de publieke opinie in Nederland lijkt immers onze hypothese te bevestigen dat die publieke opinie het liefst het onderliggend kwaad weggenomen wil zien, hetgeen neerkomt op een vorm van rechtsherstel, en andere remedies (schadeherstel) veeleer als secundair daaraan gezien worden. Daaraan voegen wij wel graag nog deze nuance toe dat veel mensen ‘afhaken’ wanneer de sanctie echt ingrijpend wordt, denk aan de sluiting van de fabriek. Deze eerste, rudimentaire blik op de publieke opinie vormt daarmee in elk geval een overtuigende aanzet naar meer aandacht voor mogelijkheden tot rechtsherstel in angstschadezaken, naast en voorafgaand aan schadeherstel.
Simon van Eekert & Ivo Giesen