Empirie en recht
Naar een rechtvaardige schadeafhandeling van beroepsziekten? Een juridisch-empirisch onderzoek naar rechtvaardigheidsbelevingen bij standaardisering
Voor het Ucall’s Empire III project ‘Rechtvaardig redresseren’, voerden wij een onderzoek uit naar vraag of en hoe rechtvaardig gestandaardiseerde compensatie wordt ervaren in beroepsziektezaken door het brede publiek. In dit blog bespreken wij de aanleiding voor dit onderzoek en de resultaten. Onze belangrijkste bevinding is dat de meest verregaande vorm van standaardisatie, een lumpsumvergoeding, als minder rechtvaardig wordt gezien dan een nauwkeurige begroting. Voor een uitgebreide bespreking van het onderzoek, waaronder literatuurverwijzingen en kanttekeningen die bij het onderzoek moeten worden geplaatst, verwijzen wij naar de bijdrage die recent is verschenen in de Ucall-bundel Rechtvaardig redresseren. Wij zijn dank verschuldigd aan Lydia Dalhuisen voor het analyseren van de data.
Het schadeverhaal bij beroepsziekten is al jaren complex. Mede daarom worden op grote schaal ad hoc no-faultcompensatieregelingen in het leven geroepen – niet alleen voor long covid, maar ook voor chroom-6, PTSS, asbest en gevaarlijke stoffen (de TSB-regeling). De regelingen worden soms in het leven geroepen door de werkgever (vermeende schadeveroorzaker) zelf, soms door de overheid (vanuit solidariteit), of door de overheid die ook werkgever is geweest. Het idee van deze regelingen is dat benadeelden een gestandaardiseerde tegemoetkoming krijgen en in ruil daarvoor doorlopen zij een kortere procedure, zonder dat zij tegen de gebruikelijke hordes van het vaststellen van het causaal verband (om precies te zijn het condicio sine qua non-verband) en de schadebegroting aanlopen. Een tegemoetkoming is geen schadevergoeding, maar een financiële aanspraak die onverplicht aan de gedupeerde van een schadeveroorzakende gebeurtenis en vanwege die gebeurtenis wordt toegekend, zonder dat daartoe een verplichting tot schadevergoeding op de schadeveroorzakende partij rustte (definitie afkomstig van Schutgens, 2022).
De kern van regelingen is dat een lumpsum tegemoetkoming wordt geboden; er wordt geen volledige schadevergoeding geboden die gebaseerd is op een concrete schadebegroting. Grof gezegd wordt in deze regelingen iets meer dan € 20.000 aan ‘smartengeld’ geboden. Benadeelden uit de groep die aanspraak maakt op de tegemoetkoming zullen hiermee worden onder‑, volledig- of overgecompenseerd. De grondslag voor deze regelingen wordt voornamelijk gevonden in veronderstelde ervaren rechtvaardigheid door gedupeerden. Of alternatieven ook daadwerkelijk als rechtvaardig worden ervaren, is nog niet veelvuldig onderzocht. Met name interessant is, of en in hoeverre de wijze van schadebegroting als positief wordt gewaardeerd door gedupeerden. Dat onderzoek hebben wij niet binnen het bestek van deze bijdrage, als onderdeel van het onderzoeksproject Rechtvaardig redresseren, kunnen doen. Voor ons onderzoek hebben wij ons geconcentreerd op de vraag of en hoe rechtvaardig gestandaardiseerde compensatie wordt ervaren door het brede publiek in beroepsziektezaken.
Om deze vraag te beantwoorden, ontwikkelden we een (fictieve) casus gebaseerd op de compensatieregeling die in het leven is geroepen door de overheid voor mensen die hebben gewerkt met gevaarlijke stoffen (de TSB-regeling). De casus luidt als volgt:
‘Johan was lang schilder, maar kan dat niet meer doen omdat hij door het werken met giftige stoffen in de verf arbeidsongeschikt is geworden. Zijn baas heeft hem niet goed beschermd tegen deze giftige stoffen. Johan wil een schadevergoeding. De rechter zal vaststellen welke precieze schade Johan heeft. Het nauwkeurig berekenen van de schade kan lang duren en de uitkomst daarvan is onzeker. Johan kan er ook voor kiezen via een fonds eenmalig een vast bedrag te ontvangen. Dit is sneller, maar minder nauwkeurig omdat niet naar zijn situatie wordt gekeken. Dat betekent dat Johan hetzelfde bedrag krijgt als andere schilders die ook ziek zijn, maar minder schade hebben opgelopen.’
Vervolgens werden vier stellingen aan een panel van 1015 respondenten voorgelegd:
Stelling 1
‘Ik vind het rechtvaardig dat Johan een schadevergoeding krijgt’
Stelling 2
‘Ik vind het rechtvaardig dat Johan eenmalig een vast bedrag krijgt’
Stelling 3
‘Ik vind het rechtvaardig dat Johans schade nauwkeurig wordt berekend’
Stelling 4
‘Ik vind het rechtvaardig dat Johan hetzelfde bedrag krijgt als de andere schilders’
Uit de data-analyse volgt dat respondenten een nauwkeurige berekening van Johan zijn schade, zoals gebeurt in het aansprakelijkheidsrecht, niet alleen gemiddeld genomen zeer rechtvaardig vinden; ook is er een significant en relevant verschil met hoe zij die rechtvaardigheid beoordelen over van het toekennen van hetzelfde bedrag aan Johan en de andere schilders, zoals in het fonds. Deze bevinding is interessant in het licht van de beoordeling van stelling 2, waarbij Johan zoals in het fonds eenmalig een vast bedrag krijgt. Deze stelling wordt met een middelmatig effect als minder rechtvaardig gezien dan het nauwkeurig berekenen van de schade van Johan. Dit overziend zou kunnen betekenen dat respondenten het aansprakelijkheidsrecht, waar schade nauwkeurig wordt berekend, rechtvaardiger vinden dan het fonds in deze casus, waar Johan eenmalig een vast bedrag krijgt en hetzelfde krijgt als andere schilders. Overigens betekent dit niet dat respondenten het fonds onrechtvaardig vinden. Zoals gezegd beoordelen zij de stellingen dat Johan eenmalig een vast bedrag krijgt én dat Johan hetzelfde krijgt als andere schilders gemiddeld genomen als ‘neutraal’, en zijn bij beide stellingen de antwoorden gespreid.
Wij komen tot een afronding van dit blog. Standaardisatie wordt ingezet om complexe schadezaken doelmatiger en rechtvaardiger af te wikkelen. Er zijn zowel juridische als empirische argumenten om hiertoe over te gaan. De meest verregaande vorm van standaardisatie, een lumpsumvergoeding, wordt echter – hoewel nog steeds wel rechtvaardig – als minder rechtvaardig gezien in de samenleving dan een nauwkeurige begroting (exploratief). Diversiteit in vergoedingen lijken ook geprefereerd te worden boven één vast bedrag. Wij hebben geen onderzoek gedaan naar tussenvormen, zoals rekenformules of tabellen (zie hiervoor onze uitgebreide bijdrage). Die tussenvorm lijkt in het licht van ons laatste punt wel een vorm die nader onderzoek verdient. Daar liggen wellicht kansen om enerzijds tegemoet te komen aan de bezwaren van concrete schadebegroting in complexe zaken en anderzijds te voorzien in de – vermeende – behoefte aan nauwkeurigere begroting. Daarvoor bood dit onderzoek, als gezegd, geen ruimte.
Marlou Overheul en Rianka Rijnhout